Mijn
eerste bewuste herinnering aan muziek gaan terug naar de
tijd dat ik onder de vleugel kroop wanneer mijn moeder piano
speelde en ik mij liet overweldigen door de klanken die
weldra mijn gehele belevingswereld bepaalden. Geluiden stimuleerden
mijn fantasie en vanuit datgene wat ik hoorde construeerde
ik de kleurrijke klanklandschappen, die niet uitsluitend
bestonden uit datgene wat men muziek noemt. Ook geluiden
uit de natuur of de huiselijke ochtendgeluiden voegde ik
graag bij mijn pallet.
Uit deze dromerige klankgenieter was zeker geen componist
gegroeid wanneer niet, vele jaren later, een drang naar
onderzoeken en een analytisch bewustzijn was wakker geworden.
Aanvankelijk waren het eerder electronische apparaten die
te lijden hadden onder mijn ontembare lust tot begrijpen-hoe-het-in-elkaar-zit
en die, nadat ze in onderdelen uiteen waren gepluisd, tot
geheel andere machine's weer aan elkaar werden geknutseld.
Deze lust heb ik nog lang kunnen botvieren, tot in mijn
studietijd toe, waar ik mijn eerst in de natuurkunde ging
verdiepen.
Maar deze wereld werd mij al gauw te weinig levendig en
wat een opluchting was het toen ik mij weer in de klankenwereld
mocht storten! Ik ging op het conservatorium koor- en orkest-directie
studeren en analyseerde naar hartelust partituren. Het kon
niet uitblijven: binnen de kortste keren moest ik het aan
die composities opgedane inzicht in de muziek omzetten in
eigen composities.
Sindsdien is het weven van klankstructuren mijn innigste
bezigheid, waarbij de strijd tussen dromerige fantasie en
nuchtere structuur mijn werkterrein zijn. Hierbij is er
geen wezenlijk verschil tussen het schrijven van een eigen
compositie of het uitvoeren van muziek van anderen: muziek
wordt iedere keer herboren als het tot klank gebracht wordt.